U bent hier: Home Database Oorkonden

nr. 1260.05.31(na 1260.05.00)
1260 mei
Nijmegen

Otto II, graaf van Gelre, schenkt het gehele personaats- en patronaatsrecht van Beesd aan Rudolf, abt, en het convent van Mariënweerd op voorwaarde dat de abdij eeuwig zijn memorie, dat van zijn overleden echtgenote Margareta, zijn echtgenote Philippa en zijn ouders zal vieren en dat de abt op de dag van zijn jaargetijde en die van zijn vrouw een pitantie zal uitkeren aan het convent en de aanwezige broeders.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschriften

[B]. (vóór 23 mei 1265), niet voorhanden, maar bekend uit een vidimus voor de abdij Mariënweerd d.d. 23 mei 1265, waar een verwijzing staat naar een cartularium: ut supra in isto eodem folio, alsmede uit een vidimus d.d. 1302.05.18: litterarum seriem infrascriptam religiosorum virorum .. abbatis et .. conventus monasterii Beate Marie in Insula, ordinis Premonstratensis, antiquo registro quorundam suorum privilegiorum insertam vidimus. − C. 1346, Brussel, KB, hs. nr. 17904-17906 (cartularium van Mariënweerd), fol. 7v-8r (oude folio 5v-6r), onder het opschrift: Beesde, en de rubriek: De iure patronatus sive personatus ecclesie de Beesde, mogelijk naar [B].

Uitgaven

a. Sloet, OGZ, 806, nr. 825, naar C. – b. De Fremery, Cartularium Mariënweerd, 56-57, nr. 76, naar C.

Regest

Niet voorhanden.

Onechtheid

Deze oorkonde is één van de reeks oorkonden van Mariënweerd die door Oppermann, ‘Bijdrage tot de kritiek’, p. 216 e.v., vals zijn verklaard. Zie hiervoor ook Van Synghel, DONB, nr. 1245.04.15(na 1244.04.01). Onderhavige oorkonde, waarin de schenking van het patronaatsrecht van Beesd door de graaf van Gelre opnieuw wordt bevestigd, is volgens Oppermann, o.c., 219, niet vrij van verdenking. Het bevreemdt hem dat Godfried van Cuijk, kanunnik van Xanten, hier niet wordt genoemd. Coldeweij, De heren van Kuyc, 212-213, merkt op dat Oppermann de relatie van Godfried met de heren van Cuijk niet kende en dat onderhavige oorkonde betrekking heeft op dat deel van het patronaatsrecht dat de graaf al in 1244-1245 in zijn bezit had. Er zijn dan ook geen argumenten om aan de echtheid van onderhavige oorkonde te twijfelen.

Tekstuitgave

Deze oorkonde is de naoorkonde van Van Synghel, DONB, nr. 1259.07.31(na 1259.07.00). De tekstdelen die aan deze vooroorkonde zijn ontleend, staan in een kleiner lettertype. Waar één of meer woorden niet zijn overgenomen in de naoorkonde, is een asterisk gebruikt. Voor de ontlening aan de vooroorkonde, zie het pdfbestand.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is hoogstwaarschijnlijk door een grafelijk redacteur opgesteld, zie Van Synghel, DONB, nr. 1259.07.31(na 1259.07.00).

Afbeelding 11260.05.31(na 1260.05.00)fol.7v
Afbeelding 21260.05.31(na 1260.05.00)fol.8r
Volledig scherm

Otto, comes Ghelrie, universis Christi fidelibus presentibus et futuris in perpetuum salutem et veritatem amplecti.

Omnia que stare cupiunt in statu solido, voce testium aut scripti memoria sunt firmiora.

Nos igitur circumstancias presentis seculi et regni potencias videntes esse caducas et omnimodis transitorias thesaurum immarcessibilem in celesti regno decrevimus provido consilio collocare.Quem utique ne plures lateat vestre universitati tenore presentium duximus insinuandum quod nos divine remunerationis intuitu et in remedium nostrorum peccaminum omne ius patronatus sive personatus, quod nos in ecclesia de Beesde, Traiectensis dyocesis,habebamus* domino Rodulpho, abbati, et conventui ecclesie de Insula Beate Marie, Premonstratensis ordinis, liberaliter contulimus et perpetue possidendum.* Eapropter dicti abbas et conventus nostri memoriam, Margarete, quondam uxoris nostre, et Philippe, comitisse Ghelrensis, et omni parentum nostrorum in vigiliis, commendationibus, missarum sollempniis et ceteris que ad divinum spectant officium peragere et conservare in perpetuum non omittent. Preterea in nostrorum duorum, utpote nostris et uxoris nostre predicte, sollempnibus anniversariis scilicet duabus vicibus in quolibet anno, ipse dominus abbas conventui et suis fratribus presentibus pitanciam hylariter amministrabit.

Ne autem huiusmodi nostra ordinatio et tam felicis elemosine collatio processu temporum aut calumpnia protervorum valeat in posterum obfuscari, nos presens scriptum in maius fidei robur prefatis domino Rodulpho, abbati, et suo conventui appensione et munimine nostri sigilli fecimus roborari, presentibus hiis testibus: fratre Godefrido, capellano* nostro, de ordine Cistersiensis, fratre Godefrido, elemosinario nostro, Willelmo, domino de Otena, Ottone de Suelen, Goswino de Rothem, militibus, Mathia, Euerardo, notariis, et aliis quampluribus.

Actum et datum anno Domini Mo CCo LXo, apud Nouimagium, in mense maio.


Document acties