U bent hier: Home Database Vertalingen Overzicht

1223 mei, ONB II nr. 955

Beoorkond wordt de overeenkomst tussen Hendrik I, hertog van Brabant, en Godfried III (van Breda en) van Schoten, waarbij de burcht en stad Breda allodium van de hertog blijft en Godfried III dit, evenals zijn vader Godfried II, samen met het goed te (Princen)hage van de hertog in leen ontvangt en vrede sluit met al diegenen die schade willen toebrengen op de Schelde en Striene, zolang het geleide van de hertog duurt; tevens beloven beiden de bepalingen, vastgelegd tussen de hertog van Brabant en de heer van Breda in oudere oorkonden (zie nrs. 924-925 en 937-938), in acht te nemen.

Uitgave

Dillo-Van Synghel, Oorkondenboek van Noord-Brabant, II, nr. 955.

Tekst

In nomine Patris et Filii et Spiritus In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti, amen.

Sciant tam futuri quam presentes quod Henricus, dux Lotharingie, et Godefridus de Scoten in hune modum convenerunt.

(1) Castrum et villa de Breda allodium ducis sunt et Godefridus, pater dicti Godefridi, ab ipso duce ea in feodum tenebat et idem Godefridus, filius, ea ab ipso duce cum omni allodio quod pater suus infra locum qui dicitur Haga habebat, in feodum tenet tanquam ligius homo, et de hiis ei serviet contra quemlibet viventem sicut lygius homo lygio domino. Vero si ei non serviret ut ligius homo ligio domino, tunc dux homines suos in prefato castro poneret sicut deberet. Et quamdiu serviet duci sicut superius est expressum, idem dux homines suos in castro suo ponere non poterit.

(2) Prefatus etiam Godefridusapacem faciet de omnibus iniurari volentibus in Scalda et Strena propriis laboribus et expensis, quousque conductus ducis durât. Quod si omiserit et per duos pares suos convictus fuerit, hoc emendabit iuxta graciam ipsius ducis vel homines ducis erunt. Verum si notorium fuerit quod vires sue non sufficiant et auxilium ducis contra potentiorem se invocaverit, succurreret ei personaliter et viribus suis.

(3) Preterea omnia que in antiquis cartis inter ipsum ducem et dominum de Breda conscriptis continentur, plenarie observabuntur et hec omnia sepedictus Godefridus iuramento interposito se adimpleturum promisit.

In huius testimonium est hec carta sigillo domini Godefridi de Scoten et testium nominibus roborata.

Testes: Iohannes, prepositus Antwerpiensis, Egidius Berthout, Raso de Gaura, Galterus de Byrbais, Galterus de Campenhout et Giselbertus frater suus, Walterus de Pulle, Arnoldus de Walhain, Bastinus de Berlar, Deso, Adam de Huldeberg, Waltrus Clutinc, magistri Reinerus et Walterus et Iohannes, notarii, et alii tam nobiles quam ministeriales.

Actum apud Lyeram, anno Domini M° CC° vicesimo tercio, mense mayo.

Vertaald door Rien Jonkers, eindredactie door Geertrui Van Synghel. Deze oorkonde is uitgevaardigd in twee exemplaren, die enkel van elkaar verschillen door de aankondiging van de bezegeling. Voor de vertaling is uitgegaan van het afschrift B, dat bestemd was voor de hertog van Brabant.

(1) Hendrik I, hertog van Brabant, en Godfried III van Schoten komen overeen dat de burcht en de stad Breda eigen goed van de hertog zijn, dat Godfried, vader van Godfried III, dit in leen hield van de hertog en dat Godfried III dit als leenman van de hertog in leen blijft houden, samen met al het eigen goed dat zijn vader had binnen de plaats, die Haga wordt genoemd. Godfried zal Hendrik dienen tegen wie dan ook, zoals een leenman behoort te doen aan zijn leenheer. Indien hij hem echter niet zal dienen zoals een leenman een leenheer moet dienen, dan zal de hertog zijn eigen manschappen in het kasteel legeren. En zolang als hij zijn leenheer dient zoals hierboven is uitgedrukt, zal de hertog zijn manschappen niet in het kasteel kunnen legeren.

(2) Godfried III zal door eigen inspanningen en op eigen kosten vrede sluiten met allen die schade willen toebrengen op de Schelde en de Striene, zolang het geleide van de hertog duurt. Indien hij dit nalaat en dit door twee gelijken zou bewezen zijn, dan zal hij genoegdoening geven volgens het oordeel van de hertog en de mannen zullen van de hertog zijn. Indien echter blijkt dat zijn krachten niet toereikend zijn en hij de hulp van de hertog zou inroepen om te strijden tegen een tegenstander die machtiger is dan hij, dan zal de hertog hem persoonlijk en met zijn eigen strijdkrachten te hulp komen.

(3) Bovendien zullen zij alles wat beschreven staat in de oude oorkonden tussen de hertog en de heer van Breda, volledig naleven. Godfried heeft onder ede beloofd dat hij dit zal nakomen.

Godfried III van Schoten bezegelt.a

Getuigen: Jan, proost van Antwerpen, Gillis Berthout, Raas van Gavere, Wouter van Bierbeek, Wouter van Kampenhout en zijn broer Gijsbert, Wouter van Pulle, Arnoud van Walhain, Bastiaan van Berlaar, Deso, Adam van Huldenberg, Wouter Clutinc, magister Reinier, notarius, magister Wouter, notarius, en magister Jan, notarius, en andere edellieden en ministerialen.

Gedaan te Lier in 1223.


a
In het exemplaar, bestemd voor Godfried III van Schoten, bezegelen Hendrik I en diens zoon Hendrik.

Document acties