U bent hier: Home Database Vertalingen Overzicht

1276 mei 12, ONB II nr. 1128

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, verkopen aan abt en convent van de St.-Bernardsabdij (te Hemiksem) 50 hoeve woeste grond in de parochie (Oud) Gastel met tienden en visrechten, onder het beding van een jaarlijkse cijns van 3 pond Leuvens, en schenken bovendien 10 hoeve aldaar in volledig eigendom.

Uitgave

Dillo-Van Synghel, Oorkondenboek van Noord-Brabant, II, nr. 1128.

Tekst

Universis Christi fidelibus presens scriptum visuris Arnoldus de Louanio, dominus de Breda, et Elizabeth eius uxor, eiusdem terre domina, salutem et cognoscere veritatem.

Notum vobis facimus tenore presentium litterarum nostrarum quod nos vendidimus viris religiosis .. abbati et conventui monasterii Loci sancti Bernardi Cisterciensis ordinis, Cameracensis diocesis, pro certa summa pecunie nobis ad plenum persoluta quinquaginta hovas sive mansos wastine, iacentis in parrochia de Ghestele, et unamquamque hovam sive mansum duodecim bonaria continentem. Quam wastinam mensus est ipsis religiosis mensor noster ex parte nostra, incipiens a Marcha fluvio et pertransiens de loco ad locum prout iidem religiosi volebant et petebant, ponens palos et terminos dicte wastine circumquaque in signum maioris certitudinis in futuro. Et nos factum dicti mensoris nostri in hac parte perpetuis temporibus ratum habere volumus et tenere. De quibus quinquaginta hovis tenentur nobis et nostris successoribus predicti viri religiosi in tribus libris Louaniensium parve monete annui census in festo beati Martini hyemalis apud Ghestele singulis annis in perpetuum persolvendis. Insuper conferimus et donamus prefatis viris religiosis in elemosinam et pure propter Deum decem hovas infra terminos suprascriptos iacentes et ad dictam wastinam pertinentes, ab eisdem religiosis pacifice et quiete in purum allodium in perpetuum possidendas, ut in dicto monasterio a predictis religiosis de nobis et nostris antecessoribus et successoribus perhenniter memoria habeatur. Omnem autem decimam in predicta wastina de quacumque re provenientem necnon omne ius piscationis totius aque terminos dicte wastine contingentis et omnes utilitates et commoditates que in dictis bonis, aquis sive terris in perpetuum fieri poterunt dicti religiosi libere et quiete perpetuo possidebunt. Quod si dicti religiosi aliquam partem dicte wastine secularibus conferre voluerint excolendam, omne ius eisdem religiosis prius concessum etiam in dictis mansionariis retinebunt. Conferimus nichilominus predictis religiosis ad eadem bona ipsorum viam et liberum aque ductum. In hiis autem omnibus bonis nichil nobis iuris nichil successoribus nostris reservamus prêter annuum censum predictum et altam iusticiam, si resplendeat de eisdem.

Predicta autem bona ipsorum et fratres ibidem commorantes vel existentes cum omnibus bonis que nunc habent vel in posterum in terra dominii nostri habituri sunt, sub protectione nostra suscipimus et tutela, prominentes prefatis religiosis, quotienscumque necesse habuerint, super eisdem bonis nos murum defensionis opponere contra universos et singulos qui ipsis super predictis bonis aliquam calumpniam vel molestiam inferre voluerint vel movere.

Huic autem facto interfuerunt homines nostri feodales: lohannes dictus Mulart, miles, Arnoldus de Monte, burgensis de Bergis, Nicholaus Dancart de Zantvlita, Arnoldus de Ossendreth, Arnoldus dictum Omeken, Marsilius de Ghestele, Nicholaus Faber, Arnoldus dictus ludeus et Petrus de Sconhout , scabini Bergenses, quorum iuditio dictos religiosos in prefatis bonis heredavimus et investivimus more terre nostre consueto.

Testes etiam, qui premissis interfuerunt, sunt: dominus Nicholaus, investitus de Hekerna, Henricus de Ascha, tunc capellanus noster, Egidius de Buzenghem, dapifer noster, Willelmus de Monte et Paulus de Gheest, burgenses de Bergis, et alii quamplures.

In quorum omnium premissorum testimonium et memoriam sempiternam sigilla nostra una cum sigillis prefati lohannis dicti Mulart, militis, et scabinorum de Bergis presentibus litteris sunt appensa.

Actum et datum Bergis supra Zoem, anno Domini M° CC° septuagesimo sexto, feria tertia ante festum beati Seruatii.

Vertaald door Geertrui Van Synghel

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, hebben aan abt en convent van de Sint-Bernardsabdij, van de Cisterciënzerorde in het bisdom Kamerijk, vijftig hoeve woeste grond in de parochie van Gastel verkocht tegen een zekere geldsom, die volledig voldaan is. Elke hoeve bevat twaalf bunder. De woeste grond is door de landmeter van Arnoud en Isabella opgemeten voor de monniken, beginnend vanaf de rivier de Mark en doorgaand van plaats naar plaats zoals de monniken gewild en gevraagd hebben, palen en grenzen plaatsend aan alle kanten van de woeste grond ten teken van meerdere zekerheid in de toekomst. Arnoud en Isabella willen het werk van hun landmeter in dit deel voor eeuwig geldend hebben en houden. Voor deze vijftig hoeve moeten de monniken aan Arnoud en Isabella en hun opvolgers eeuwig een jaarlijkse cijns van drie pond Leuvens betalen te Gastel op 1 oktober. Bovendien schenken Arnoud en Isabella aan de monniken omwille van God tien hoeve binnen de voornoemde grenzen en tot de genoemde woeste grond behorend, door de monniken eeuwig vreedzaam en rustig als zuiver eigen goed te bezitten, opdat in het klooster door de monniken voor altijd herinnering zal behouden blijven aan hen, hun voorgangers en hun opvolgers. De monniken zullen de gehele tiend in de woeste grond, waar die ook uit voortkomt, en alle visrecht van het gehele water, dat de grenzen van de woeste grond raakt, en alle voordelen en voorkomende zaken die in de genoemde goederen, wateren of gronden in de toekomst zouden kunnen ontstaan, vrij en rustig voor altijd bezitten. Wanneer de monniken een of ander deel van de woeste grond aan leken zouden willen geven ter ontginning, dan zullen zij alle recht dat eerst aan hen verleend was, ook in de genoemde hoevenaars behouden. Niettemin dragen Arnoud en Isabella de weg en vrije watergang aan de monniken tot deze goederen over. In al deze goederen behouden Arnoud en Isabella geen enkel recht voor zichzelf noch voor hun opvolgers, behoudens de voornoemde jaarlijkse cijns en de hoge rechtspraak.

Arnoud en Isabella nemen alle goederen en de monniken die daar verblijven of zijn, met alle goederen die zij nu hebben of in de toekomst in hun heerlijkheid zouden hebben, onder hun bescherming en hoede. Zij beloven de monniken, telkens het nodig is, deze goederen te verdedigen tegen iedereen die hun daar enige hinder of last zou willen toebrengen.

Hierbij waren de leenmannen van Arnoud en Isabella aanwezig: Jan Mulard, ridder, Arnoud van Bergen, burger van Bergen op Zoom, Nicolaas Dankaard van Zandvliet, Arnoud van Ossendrecht, Arnoud Omeken, Marcelis van Gastel, Nicolaas Faber, Arnoud de Jode en Peter van Schoonhout, schepenen van Bergen op Zoom, met wiens vonnis Arnoud en Isabella de monniken in de genoemde goederen in erfelijk bezit hebben gesteld en plechtig bevestigd volgens de gewoonte van het land.

De getuigen die bij het voorgaande aanwezig waren, zijn: Nicolaas, pastoor van Ekeren, Hendrik van Asse, toen kapelaan van Arnoud en Isabella, Gillis van Buizegem, drossaard van Arnoud en Isabella, Willem van Bergen en Paulus van de Geest, burgers van Bergen op Zoom, en vele anderen.

Arnoud en Isabella bezegelen, samen met Jan Mulard, ridder, en de schepenen van Bergen op Zoom.

Gedaan en gegeven te Bergen op Zoom, in 1276.



Document acties